Vermist

Toen Amy ’s ochtends wakker werd stond zijn eten nog even onaangeroerd klaar. Op zijn gebruikelijke plek lag hij niet te slapen. Ze wilde haar ontbijt voor het raam eten, zodat ze kon zien als hij aan zou komen lopen, maar van mama moest ze aan tafel zitten. Met een knoop in haar maag ging ze naar school. Hij ging wel vaker ’s avonds laat nog naar buiten, maar dan was hij er altijd ’s ochtends weer. In de klas zat ze naast het raam en kreeg op haar donder van juffrouw Jeanette omdat ze zo veel naar buiten zat te kijken.

Ze moesten denken aan Loksi, de kat van Lianne. Die was ook ineens vertrokken en nooit meer teruggekomen. Ze vonden hem uiteindelijk terug in een zijstraat, aangereden door een auto. Na school liep ze samen met Lianne door de wijk. Mama wilde niet mee. Die zei dat hij overal wel zou kunnen zijn en dat als hij terug wilde komen hij dat wel zou doen. Amy vroeg waarom hij dan niet al ’s avonds thuis was gekomen, maar mama reageerde daar niet op, staarde alleen maar voor zich uit. Samen met Lianne liep ze alle straten door. Ze riepen zijn naam, maar ze vonden hem niet.

Die nacht kon Amy niet slapen. Iedere keer als ze haar ogen dicht deed zag ze het beeld van een aangereden Loksi voor zich en werd ze bang dat hem dat misschien ook overkomen was. Ze miste hem. Hij sloop ’s nachts wel eens haar kamer in en ging dan op de rand van haar bed zitten. Door zijn gewicht zakte het matras in. Dat maakte haar wakker, maar ze hield altijd haar ogen stijf dicht, want dan bleef hij zitten en viel ze weer in slaap met hem dicht bij haar. Dat was het fijnste gevoel van de wereld.

De volgende ochtend was hij er nog niet. Ze at haar ontbijt staand bij het raam. Mama zei er niets van. Die zag er ziek uit. Haar huid was grijs en haar ogen rood. Amy vroeg of ze last had van hooikoorts. Mama knikte. Op school werd ze door juffrouw Jeannette de klas uit gezet, omdat ze zo veel uit het raam keek. In de pauze zocht ze met Lianne rond de school. Ze keken zelfs in de bosjes.

’s Middags na school had Lianne een plan. Amy kon posters maken. Dat hadden ze bij Loksi ook gedaan. Uren zat Amy achter de computer, de tekstgrootte te bepalen, een goede beschrijving van hem te bedenken. Toen de poster klaar was liet Amy hem aan mama zien. In het midden was een groot wit gat, gereserveerd voor de foto.

‘Mama, heb jij een foto van papa?’

Advertentie

Glastonbury

Pinkpop 2011. Het optreden van Coldplay. Mijn vader heeft het er nog over. We stonden helemaal vooraan te springen, te dansen, te schreeuwen en te zingen. Met weemoed denkt hij terug aan hoe de ‘ooh ooh ooh ooh’ van Viva la Vida door duizenden stemmen over het gras echode. Fix you, dat prachtige nummer dat hij voor die dag niet kende, draait hij nog grijs. Eens in de zoveel tijd haalt hij de herinnering op door het concert op zijn dvd recorder op te zoeken. Dan gaat de muziek kei hard aan en staat hij voor de tv mee te deinen en te zingen, alsof hij er weer bij is.

Dat we daarvoor doodsangsten hebben uitgestaan is mijn vader allang vergeten, maar ik herinner me heel goed hoe we bijna verdrukt werden, nog voordat we in het eerste vak belandden. Tegen ieder deel van mijn lichaam zat een lichaamsdeel van een ander geplakt. Voor me stonden twee meisjes van 1.60 meter tranen van angst en wanhoop te huilen, omdat ze zich niet konden bewegen en omringd waren door mensen die allemaal langer dan zij waren. Mijn tas zat vast, ergens ver achter me, het hengsel voelde ik aan mijn nek trekken.

Dit jaar gaan mijn papa en ik naar Glastonbury, het grootste muziekfestival van Engeland. Vier dagen lang. Eens in de zoveel tijd belt hij me op. Of we toch niet een bed en breakfast moeten nemen, want hij heeft gehoord dat mensen tegen je tent zeiken en de camping naar wiet stinkt. Hij maakt zich nu al zorgen over het weer en de lange afstanden die we moeten lopen. Papa zegt het niet, maar hij vindt het doodeng. Dat slapen in een piepklein tentje op een veel te harde ondergrond, de vieze wc’s en alles eromheen.

Ik stel hem gerust, maar stiekem hoop ik dat al die dingen gebeuren. Laat het water maar uit de hemel storten, de modder mijn schoenen opslurpen. Ik omarm het wassen met wet wipes, de vermoeidheid van lange dagen en de schorre stem van het meezingen. Geef mij maar een dronkenlap die ik ’s ochtends voor de tent aan tref. Ik heb het voor over, dat afzien. Want dan, maanden, jaren later, hoor ik bij thuiskomst de te harde muziek en dan zie ik mijn vader staan. Meedeinend en zingend. Genietend.