Kerstkaarten

De hele sale-bak lag er vol mee, zo’n diep vierkant geval dat wel op poten stond, maar zo laag was dat je er alsnog overheen moest hangen en er in moest graaien alsof je Lingo speelde. Alles lag, zoals ieder jaar, door elkaar. Kaarten met en zonder envelop. Met glitters en pailletten, die zich in zielige hoopjes onderin het zakje hadden verzameld. Kaarten met rendieren, kerstmannen, cadeautjes. Het was een grote hopeloze bedoeling. Alana was al zeker drie kwartier aan het graaien en haar armen waren verzuurd. Er waren in de hele  bak maar vier van dezelfde te bekennen. Dat was een probleem, want ze had er in totaal 22 nodig. En zelfs al matchten ze wel allemaal met elkaar, dan nog moesten ze passen bij de roomwitte kaarten met roze glitters en pinguïns die Alana nog thuis had liggen.

Het was onbegonnen werk, dat was duidelijk. Ze rechtte haar rug, hield haar vrije hand even tegen de zeurende pijn in haar onderrug en zuchtte. Normaal ging haar moeder mee, die was altijd zo goed in keuzes maken, maar die had een griep te pakken. Alana keek om zich heen. Het plein waaraan Tabakswinkel het Schuitje aan lag was verlaten. Het was zo’n dag waarbij de rest van de mensheid had besloten dat het geoorloofd was thuis op de bank te hangen en het restant kerstkransjes naar binnen te werken. Dat gold niet voor Alana, die moest en zou alle benodigde kerstkaarten uit deze bak halen, zodat ze die volgend jaar kon versturen en nu minstens 20 cent per kaart zou besparen.

Ze staarde naar de door haar uitgezochte stapel en legde ze bovenop de rest uit elkaar. Het waren hoofdzakelijk rode kaarten, met een kerstman of een rendier of een rendier en een kerstman. Geen pinguïn te bekennen. De kerstmannen met de guitige kopjes konden wel naar haar eigen familie. Tante Nel en ome Jans zouden schuddebuiken bij het zien van die scheve lachebekjes. Die suffe zussen van Henk, daarentegen, zouden daar alleen maar rolbertoertes van krijgen en de hele kerst over niks anders kunnen zeuren. Zoals ze twee jaar geleden hadden gedaan. Alana had toen de fout gemaakt ze een kaart te sturen van een rendier dat gevaarlijk op één been op een cadeautje balanceerde en daarbij ietwat jolig ho ho ho uitriep. De hele kerst hadden ze geklaagd over het verval van de kerstkaart en hoe in recentere jaren steeds vaker onsmakelijke designs op kaarten terecht kwamen. De saaide rode kaarten met een sneeuwpop en een besneeuwde boom konden ze krijgen.

Alleen, dan had ze ook nog drie kaarten met rendieren die een kar vooruit trokken en vier met alleen een blauwe achtergrond en een rode kerstbal. Naar wie moesten die dan? Ze stond op het punt haar moeder te bellen, toen vanuit haar rechterooghoek een vrouw verscheen, die met een nieuwsgierige blik de bak in keek. Heel even hingen de hoofden van de twee vrouwen op dezelfde hoogte en hadden aandacht voor hetzelfde tafereel. Alana schoof voorzichtig haar zorgvuldig uitgezochte stapeltje aan de kant, zodat de andere vrouw er ook bij zou kunnen. Maar in plaats van driftig met haar handen door de bak te klauwen trok de vrouw met een diepe frons op haar gezicht zich terug.

Ineens overviel Alana een golf van paniek. Voor ze het wist had ze de vrouw bij haar arm te pakken: “Mevrouw! Mag ik u wat vragen?”

Geschrokken trok de vrouw haar arm terug, zoals je dat zou doen als een naar vuilnisbak stinkende zwerver je aanklampte. Alana liep rood aan, mompelde sorry en trok, even geschokt als de vrouw, haar arm terug. Ze kon ook nooit normaal doen. Voorzichtig keek Alana op en zag toen pas dat de vrouw van haar leeftijd was. Maar dan met van die hippe witte sneakers en een niet zo heel praktische, maar wel erg mooie, regenjas.

Voordat ze spijt kreeg en de vrouw toch van gedachten veranderde gooide ze het eruit: “Wat denkt u?” Ze leunde iets dichterbij. “Ik heb thuis nog kaarten met pinguïns liggen. Het zijn van die vierkante met aan de onderkant sneeuw, beetje roomwit zeg maar, en dan staan er drie van die dansende pinguins om een kampvuur heen. Oh, en glitters. Roze. Passen deze kaarten daar een beetje bij?”

Ze spreidde haar collectie met haar handen weer uit, zodat de andere vrouw het goed kon zien. Heel even was het stil en in die stilte was Alana zich ineens heel bewust hoe haar rechter kleine teen tegen de rand van haar Van Haren gymp aan kwam. En toen was het moment voorbij. Zonder de moeite te nemen de kaarten grondig te bestuderen zei de vrouw: “Nee, dat denk ik niet.”

Eerst geschrokken en toen beduusd keek Alana van de vrouw naar de kaarten en terug.

“Maar dat maakt toch niet uit?”

Alana’s ogen werden zo mogelijk nog groter. Deze vrouw was zeker nog nooit in een situatie terecht gekomen dat ze per ongeluk een kerstkaart met geluid en lichtjes had gestuurd naar haar hoogsensitieve achternicht, die uitgerekend toen net een week begonnen was met haar EMDR therapie?  Of ze had zeker nooit een kaart gestuurd naar het oude adres van neef Jonathan. Niet zijn vorige adres omdat hij verhuisd was, maar omdat hij gescheiden was. En dat die bewuste kaart dan net zo’n leuk kersttafereeltje bevatte van een gezinnetje dat cadeautjes uitpakte. Met twee kinderen. Precies zoals hun gezin er het jaar ervoor met kerst wel uit had gezien.

Alana’s gebrek aan reactie zei de vrouw kennelijk genoeg: “Dat is nu precies de reden dat ik geen kerstkaarten verstuur.” Er klonk iets van triomf in haar stem.

“Geen enkele?”

“Nee.”

“Ook niet naar je moeder?”

“Nee. Ik ben er mee gestopt toen John bij me weg ging. Toen dacht ik, jullie stikken er maar allemaal in, met jullie ongemeende zalig kerstfeest.”

Dat duizelde Alana. Maar je wilde toch juist mensen een fijne kerst wensen? Dat was toch ook gezellig? En die wensen kreeg je toch ook terug? Wie vond dat nou niet fijn, om te weten dat er aan je gedacht werd? Hoewel, haar zus stuurde al jaren geen kaart terug. Slecht voor het milieu of zoiets. En Alana had tante Nel erop betrapt dat ze ieder jaar hetzelfde bericht stuurde, als een soort gestandaardiseerde handtekening onder een email. Echt spontaan was dat ook niet.

“En als mensen je dan wel een kaartje sturen?”

“Dan bedank ik ze. Met een appje.”

Alana keek verwilderd naar deze vrouw, die met haar 40 plus er nog uitzag als 30. Wiens haar ondanks de verschralende wind nog piekfijn in model zat. Die kleren droeg die Alana alleen mensen in de Linda zag dragen.

“Ga eens na. Wat is nou het ergste dat er kan gebeuren?”

Alana’s gedachten sloegen op hol bij die vraag. Onbewust begon ze aan haar arm te krabben, waar haar wollen vest tegen haar huid aan schuurde. Haar schoonfamilie zou haar verfoeteren. Nog meer dan ze al deden, dan. Ze was al jaren het onderwerp van gesprek. Dat was begonnen toen ze ooit in een groene jurk was verschenen, toen het thema van de avond overduidelijk rood was en Henk dat vergeten was te vermelden. Ging het niet over haar kleding, dan wel over haar maniertjes of haar haren. En dan zag ze er nog niet eens uit als deze vrouw. Haar moeder zou onmiddellijk een psycholoog bellen en het zien als bewijs dat Alana toch echt al jaren depressief was. Om over Henk nog maar te zwijgen. Die zou haar met een schuin hoofd aankijken en met zijn ogen rollen. Als hij überhaupt al de moeite nam haar aan te kijken.

Tegenover haar begon de vrouw te glimlachen. Prachtige witte tanden en helder blauwe ogen schenen haar tegemoet. Een hand werd zachtjes op haar schouder gelegd en de rustgevende woorden “je komt er wel uit denk ik” werden tegen haar gezegd. En toen was ze weg.

Verstijfd en verdwaasd stond Alana licht gebogen over de bak. Haar rechterhand lag er nog in, die rukte ze er nu met weerzin uit. Nogmaals rechtte ze haar rug, ondersteunde hem nu met beide handen en zuchtte bij de aanblik van al die ellende onder haar. Wat nou zalig kerstfeest? Met beide handen husselde ze als een bezetene alles door elkaar, zodat de zo zorgvuldig door haar uitgezochte kaarten weer tussen alle anderen terecht kwamen. Resoluut beende ze het plein over.

Thuis kwam de geur van dennennaalden haar tegemoet. De tv stond aan, de muren werden erdoor verlicht en het hele huis was gevuld met geblèr. Boven de bank stak alleen de steeds groter wordende kale plek van het achterhoofd van Henk uit. Op de salontafel, naast de volle asbak, stond een leeg glazen bakje, waar toen ze wegging nog zeker 15 kerstkransjes in hadden gezeten. Terwijl ze achter de bank voorbij liep bromde Henk wat. Zijn begroeting. Ze plofte op de bank naast hem neer.  
Ze waren beiden stil. Naarmate de tijd verstreek vormde zich een steeds groter wordende glimlach op Alana’s lippen. Ietwat triomfantelijk deelde ze Henk mede: “Ik heb gewoon geen kerstkaarten gekocht.”

Henk’s ogen bleven geplakt aan het beeldscherm en in zijn monotone stem bromde hij: “Wat fijn.”

Maar dat mocht de pret niet drukken.