Lang en gelukkig

Lang geleden, toen de allereerste zin die je sprak altijd met ‘Er was eens’ begon, was het leven eenvoudig. Als jong meisje mocht je geen rode cape dragen, want dat zou de aandacht van de wolf trekken. Dat kon trouwens ook als je biggetjes of geitjes in huis had. Dan moest je maar hopen dat de biggetjes niet de neiging kregen om huisjes te gaan bouwen. De geitjes kon je nog wel verstoppen in de klok, want daar zocht de wolf niet. Moest je alleen daarna voor de zekerheid nog de tanden van je oma controleren. Je moest zuinig zijn op je spullen, behalve als je een glazen muiltje had. Die kon je gerust ergens achterlaten. Spinnen kon je maar beter laten als je je ouders niet kende en in een hutje in het bos woonde.

Lang geleden, toen droegen alleen katten en kleine jongetjes te grote laarzen. Er waren goede feeën. Soms waren ze alleen, soms met zijn drieën, niemand wist precies wanneer ze met meerdere kwamen, maar dat maakte niet uit. Eén was genoeg om pratende muizen in paarden om te toveren, zodat jij naar het bal toe kon. Mensen woonden vroeger in de vreemdste huizen. Er was er een waaruit een bonenstaak groeide, waar eens in de zoveel tijd een jongen in klom. Er leefde een oude vrouw in een huisje van brood en koek. Een broer en zus bleven maar van dat huisje eten, ondanks dat de heks zwoer dat ze hen op zou eten als ze er de kans toe kreeg. Ook waren er negen dwergen, die met zijn allen samen woonden en niets anders deden dan naar de mijnen gaan en liedjes zingen.

Lang geleden, toen waren er ook kastelen. Daar woonden prinsen. Je kon ze herkennen aan het witte paard waar ze op reden. Je had geen idee wat ze overdag deden, maar ze verschenen altijd als er een naïef meisje gered moest worden. Zo’n meisje dat zonder goede reden opgesloten zat in een hoge toren. Die gelukkig wel zo slim was om haar haren te laten groeien – je wist immers nooit wie je tegen zou kunnen komen – maar die niet meer zelf uit de toren kon ontsnappen. Of zo’n meisje dat ongelooflijk lui werd van het eten van een glimmende rode appel of de prik van een spinnenwiel. Het enige wat ieder van deze meisjes nodig had was een kus.

Zo ging het, heel lang geleden. Het verhaal begon met ‘Er was eens’ en eindigde met de zoen die de prins het meisje gaf. Daarna leefden zij nog lang en gelukkig. Ik weet het heel goed. Ik heb alle verhalen gelezen, wel meerdere keren. Nu heb ik een vraag. De wolf heb ik buiten de deur kunnen houden, mijn prins heb ik ontmoet. De kus heb ik inmiddels ook gekregen, maar dat ‘leefden zij nog lang en gelukkig’, dat staat niet in de verhalen. Hoe moet ik nou weten hoe dat moet?

Advertentie

Blijdorp

Nerveus tikt Marvin met zijn vingers op zijn bovenbenen. Zijn zoontje Levi zit naast hem in de bus, met zijn knieën op de stoel. Normaal mag hij dat niet, maar vandaag is een speciale dag. Levi heeft zijn handen tegen het glas gedrukt, zijn ogen bekijken ieder passerend stukje stad. Als de bus vertraagt en in de richting van de halte wordt gestuurd staat Levi al op van zijn stoel. Ongeduldig trappelend wacht hij voor de gesloten deur, zijn handje stevig in die van Marvin geklemd. Marvin slaakt een diepe zucht, bereid zich voor op wat er komen gaat. Als de deuren openen wurmt Levi zich ertussendoor en springt de bus uit.

Twee weken geleden vond het schoolreisje plaats. Ze gingen naar Blijdorp. Vlak daarvoor had juffrouw Lisanne Marvin ingelicht dat de school het reisje niet nog een keer voor Levi voor kon schieten. De rekening van de afgelopen twee reisjes en het kamp stond nog open. Pas thuis besefte Marvin dat dit de allereerste keer zou zijn dat Levi niet mee zou gaan. Dat dit misschien voor het eerst zou zijn dat zijn zoontje iets zou merken van de problemen die zijn vader had. Natuurlijk had hij al vaker moeten compenseren, maar iedere keer had hij er een mooi verhaal bij verzonnen. Van het B-merk pindakaas werd je nóg sneller groot, maar bijna niemand wist dat. Het was een geheim. De tweedehands kleding die Marvin voor Levi kocht of kreeg stopte hij in een tas van een kledingwinkel. Dan leek het net alsof hij ze zojuist daar gekocht had. En Levi geloofde alles, hij was te jong om te geloven dat er door zijn vader tegen hem gelogen werd.

Maar Marvin kon geen goed verhaal bedenken over Blijdorp. Hij kon niet verzinnen waarom zijn zoontje niet naar de dierentuin zou mogen. Zijn geldproblemen waren geen goede reden. Dus vertelde hij zijn zoontje dat hij niet met de klas mee ging, omdat Marvin hem zelf een keer mee wilde nemen. Omdat de eerste keer naar Blijdorp een reisje met zijn vader zou moeten zijn. Nu, anderhalve maand later, had Marvin 9,47 euro opzij kunnen leggen. Net iets meer dan de helft van een kaartje voor Levi. En er kwam een grote rekening aan. Als hij die niet zou betalen zouden ze zonder water komen te zitten. Maar hij had het zijn zoon beloofd en dus gingen ze naar Blijdorp.

Terwijl Marvin en Levi langs het Vroesenpark lopen begint hij zijn verhaal te vertellen. Dagenlang heeft hij erover gedaan, heeft hij het geperfectioneerd, het gerepeteerd. Alles moest kloppen. Ze zijn vandaag expres zo vroeg mogelijk vertrokken, zo vroeg dat Blijdorp nog niet eens open is. Hij vertelt Levi dat er dagen zijn dat Blijdorp open is voor publiek en dat er dagen zijn dat de dieren slapen. Dat ook de dieren weekend hebben en dat, omdat het vandaag weekend is, de meeste dieren zullen slapen. Normaal mogen bezoekers op de slaapdagen niet naar Blijdorp, maar ze hebben voor Levi een uitzondering gemaakt. Bij ieder woord groeien de ogen van Levi en begint de fonkeling in zijn ogen duidelijker te worden. Hij wordt zo geabsorbeerd door het verhaal dat hij niet het grote uithangbord aan de overkant van de straat ziet. Pas al ze bij het stoplicht ertegenover staan en Marvin klaar is met zijn verhaal wijst hij het voor zijn zoon aan.

‘Blijdorp!’ roept Levi uit en als het licht op groen gaat sleurt hij, met zijn kleine handje, zijn vader op een kleine draf mee naar de overkant. Onder het bord blijven ze staan. Twee pasgeboren ijsberen worden aangeprezen.

‘Hier wonen de ijsberen, hè papa?’ Levi fluistert, alsof hij bang is de dieren met zijn stem wakker te maken. Marvin knikt zachtjes. Ze beginnen rustig langs het hoge hek te lopen. Marvin vertelt over de hoogte ervan, over de geboorte van de ijsberen, over hun namen en hoe deze namen gekozen zijn. Terwijl hij luistert, tuurt zijn kleine man onafgebroken tussen de bladeren en takken door. Eens in de zoveel tijd stoppen ze. Met een open mond wacht zijn zoontje op een beweging, een geluid, een teken van leven. Het enige wat ze zien, terwijl ze langs het buitenste hek van Blijdorp af lopen, zijn een paar vogels en een verdwaalde eekhoorn. Toch kan de glimlach op Levi’s gezicht niet breder. Aangemoedigd door de vrolijkheid en de gelukkige blik van zijn zoon begint Marvin steeds meer verhalen te verzinnen. En Levi, die waant zich in Blijdorp.

Als ze stilstaan bij de ‘stokstaartjes’ horen ze in de verte ineens geluiden. Klapperende vleugels. Spetterend water. Levi kijkt op, strekt zijn lichaam en stormt op het geluid af. Bij de bron ervan houdt hij stil. Achter het hek opent het bos zich voor een kleine rivier. Het water stroomt onder een kleine verlaten brug door. Overal in het water, rond de oevers en eromheen bevinden zich grote grijze vogels met een gigantische bek. Pelikanen. Wakkere pelikanen. Levi huppelt van blijdschap op zijn plaats, wijst met zijn kleine vingertje naar de beesten, trekt zijn vader aan zijn mouw dichterbij. Hij giechelt luid als een van de vogels bovenop een ander terecht komt. Marvin knielt en Levi gaat op zijn bovenbeen zitten. Met zijn armen om zijn zoontje kijken ze samen naar het tafereel. De twee euro voor noodgevallen die hij in zijn portemonnee heeft zitten gaat hij zo uitgeven. Aan een ijsje. Dat hoort er wel een beetje bij. Marvin gelooft bijna dat het goed zo is tot hij tussen de bomen ziet dat mensen de brug op lopen. Bezoekers. Blijdorp is open.

Hij schrikt, staat op, en pakt Levi zijn hand vast. Hij wil zijn zoontje wegtrekken, zodat hij niet ziet dat er mensen binnen de hekken zijn, maar precies op dat moment ziet hij zijn dromerige. Hij ziet hoe zijn zoon krampachtig probeert alles van dit beeld in zich op te nemen, iedere seconde koestert, en zijn grip verslapt. Marvin knielt. Levi merkt de mensen ook op en even kijkt hij verbaasd.

‘Papa? Gaan die mensen de pelikanen helpen slapen?’

Marvin lacht, knikt en knielt weer. Zijn zoontje neemt hij op schoot en knuffelt hem. Hij vraagt zich af hoe lang hij zo klein zal blijven. Hoe lang het zal duren voordat hij zijn kleine man geen verhalen meer kan vertellen.